Aster Berkhof (1920–2020)
Autor von Veel Geluk, Professor!
Über den Autor
Werke von Aster Berkhof
De commissaris gaat uit stelen 8 Exemplare
Zoeklicht op Marokko 7 Exemplare
De dood is in Napels 6 Exemplare
Inspecteur Markus in Marokko 6 Exemplare
Omnibus 4 Exemplare
Meester Groenevelt 4 Exemplare
Jan zonder Vrees en de rovers van het Vrijbos 3 Exemplare
Patricia 3 Exemplare
De woedende Christus 3 Exemplare
Een meisje te Bourges 3 Exemplare
Onder de zon van Mexico 3 Exemplare
Jeugdomnibus 2 2 Exemplare
Dat meisje uit het noorden 2 Exemplare
Ik zal je leren, zei het meisje 2 Exemplare
Doden worden niet meer levend 2 Exemplare
Tijgers in Bengalen 2 Exemplare
Het geheim van de Rode Canyon 1 Exemplar
Terug van Tripoli 1 Exemplar
Ik zal je leren 1 Exemplar
De goede engel 1 Exemplar
De zomer en ik 1 Exemplar
De avonturen van Peter Kansas 1 Exemplar
Trio 1 Exemplar
Meester Groenevelt Deel 1 De Nieuwe Meester 1 Exemplar
Derde Omnibus 1 Exemplar
Vierde Omnibus 1 Exemplar
Peter Kansas en het verloren eiland 1 Exemplar
Une mousson d'espoir 1 Exemplar
Geheimzinnig Oosten 1 Exemplar
De heer des huizes 1 Exemplar
Je bent een Dikkop ! 1 Exemplar
een goede engel 1 Exemplar
Zugehörige Werke
Getagged
Wissenswertes
- Gebräuchlichste Namensform
- Berkhof, Aster
- Rechtmäßiger Name
- Vandenbergh, Louis Paulina
- Andere Namen
- Visser, Piet
- Geburtstag
- 1920-06-18
- Todestag
- 2020-09-29
- Geschlecht
- male
- Nationalität
- België
- Land (für Karte)
- Belgium
- Geburtsort
- Rijkevorsel, Belgium
- Sterbeort
- Brasschaat, Belgium
- Wohnorte
- Rijkevorsel, Antwerpen, België
- Beziehungen
- Steyaert, Nora (spouse)
- Preise und Auszeichnungen
- "Hercule Poirot Oeuvreprijs" (2013)
Mitglieder
Rezensionen
Dir gefällt vielleicht auch
Nahestehende Autoren
Statistikseite
- Werke
- 115
- Auch von
- 1
- Mitglieder
- 610
- Beliebtheit
- #41,203
- Bewertung
- 3.4
- Rezensionen
- 6
- ISBNs
- 125
- Sprachen
- 1
Al had ik dan tot op zo ongeveer pagina honderd van dat boek durven zweren dat het – weerom met die bloemige voornaam in mijn hoofd – een vroege voorloper van het chicklit-genre was. Een zéér vroege voorloper, want Veel geluk, professor dateert van 1949, iets wat overigens in het geheel niet aan de stijl te merken valt (het boek had gisteren geschreven kunnen zijn óf morgen geschreven kunnen worden). Veel geluk, professor was ook een van zijn succesvolste boeken (en hij schreef er honderdeneen); Ja maar neen, professor uit 1985, De professor wordt minister uit 1986, en Saluut, professor uit datzelfde jaar, waren geen vervolgen op het boek, maar wel overduidelijke pogingen om het succes van nieuwer werk te boosten middels verwijzing naar ouder werk. De drie boeken van halverwege de jaren tachtig werden overigens halverwege de jaren negentig nog eens uitgebracht in een bundel.
Enfin, dat doet er niet toe. Toch minder dan wat ik net schreef over dat chicklit-genre. Het moge duidelijk wezen dat Veel geluk, professor, honderdnegentig bladzijden dik in de uitgave van Het Laatste Nieuws, alleen al omwille van het feit dat het dus niét geschreven is door een vrouw ook niet in dat genre thuishoort, maar feel good en lichtzinnig is het toch. Mínder lichtzinnig na de eerste honderd bladzijden, dat wel, en Berkhof weet in de laatste negentig bladzijden nog een wending te creëren die je even doet denken dat het toch niet zal eindigen op rozengeur en maneschijn, maar als je van dit boekje niet vrolijk wordt, moet je simpelweg in therapie. Het lijkt bijna met dat doel – vrolijk worden, niet lezers richting therapie sturen – geschreven en kan ongetwijfeld nog steeds dat doel dienen, zelfs al moet je om tegenwoordig het soort oord te vinden waar het zich afspeelt wellicht eerder naar een enigszins achtergebleven ski-oord in de Verenigde Staten dan naar eentje in het Zwitserse Sankt Moritz, waar het boek zich afspeelt: “De grote eetzaal van het hotel veranderde rond zeven uur geheel van uitzicht. Tijdens de dag was het er een ordeloos weg-en-weer-geloop van skiërs, schaatsers en wandelaars, allemaal nonchalant gekleed in jongensachtige sportpakken. Ze riepen mekaar grappen toe, stonden tussen de tafeltjes hete grog te drinken, knabbelden koekjes, aten sandwiches zonder te gaan zitten en plaatsten achteloos hun voet op een stoel om hun schoen dicht te binden. Wie vóór zeven uur ‘s avonds al ‘gekleed’ was, viel geheel uit de toon. Zelfs oudere dames die nooit buitenkwamen, droegen kleurige jumpers en dikke wollen rokken of broeken en zware skischoenen. En de oude heren liepen rond in bruine en blauwe jasjes, loshangend over een gekleurd hemd of een pull-over met mannetjes, en ze rookten pijpen of sigaretten, staken de handen in de broekzakken en gingen ongegeneerd op de tafeltjes zitten om te praten. ‘s Avonds veranderde dat helemaal. Na zeven uur was er geen enkel skipak meer te bemerken. De tafeltjes werden netjes in de rij geschoven. De gebloemde namiddagkleedjes werden vervangen door witte tafellakens. De schemerlampjes werden aangebracht, en het zilveren eetgerei, en de met goud beschilderde borden, en de kristallen glazen. En als een halfuur nadien de eerste avondtoiletten verschenen, werd er alleen nog zachtjes gepraat, en wie zich verplaatste, ging langzaam en waardig, en als ze iets uitlegden, deden ze het met stijlvolle, hoofse gebaren, en het geroep en het gelach van ‘s namiddags maakten plaats voor de gedempte galante gesprekken en de beheerste glimlachjes van mensen die ‘hun wereld kennen’. De heren, die tijdens de dag luidruchtig met de sportief als jongens geklede meisjes hadden geschertst, bogen nu schroomvallig voor hun zachte, mysterieuze vrouwelijkheid, en ze hielden een stoel voor hen gereed en dienden hen met een tedere verering, waarvoor de meisjes met een stille, gracieuze lieftalligheid dankten.” Ik schreef “een enigszins achtergebleven ski-oord in de Verenigde Staten”, maar voor hetzelfde geld beeld ik me dat alleen maar in: de enige keren dat ik in een ski-oord ben geweest was het telkens midzomer en ál die ski-oorden leken vooral lawaaierig, lelijk, en – desondanks – prijzig.
Nu goed, bovenstaande citaat is wel zo ongeveer het enige wat ik aangeduid heb in dit boek. De andere betroffen stukjes humor die niet in de dialogen lagen (dialogen die – eerlijk is eerlijk – behoorlijk humoristisch zijn, al halen ze dan niet het niveau van, pakweg, die van Oscar Wilde). Dit bijvoorbeeld: “En dan zag hij twee bomen verder een tak op de grond liggen, een pols dik, krak afgebroken van de stam, een meter boven de grond. Hij raapte hem op, en terzelfder tijd begon de grote, blauwe plek op zijn schouder ineens weer pijn te doen, en hij dacht: die twee kennen mekaar.” Of de reactie van “de kolonel” als de dame met de vijf honden wéér eens een van haar beesten kwijt is en hem vraagt of hij hem niet gezien heeft: “Ja (…) Ik heb hem opgegeten. Ik wilde konijn hebben, maar er was er geen. Dan heb ik dat mormel van u gepakt, naar de keuken gebracht, en gezegd: stoof dat. Ze hebben het gedaan. Het was heel lekker. Morgen kom ik een andere halen.”
Wat ook een gepaste reactie zou kunnen zijn na het lezen van dit boek: het was licht verteerbaar, het heeft gesmaakt, morgen ga ik er nog eentje lezen. Perfect aanvaardbaar voor wie daar op uit is, maar voor mij mag het toch net ietsje meer zijn.
Björn Roose… (mehr)