Antoon Coolen (1897–1961)
Autor von Dorp aan de rivier
Über den Autor
Bildnachweis: Antoon Coolen
Werke von Antoon Coolen
Peelwerkers 38 Exemplare
Keuromnibus 17 Exemplare
Antoon Coolen omnibus 11 Exemplare
De man met het Janklaassenspel 9 Exemplare
Wegen door het land 8 Exemplare
Groot sprookjesboek 7 Exemplare
Jantje den schoenlapper en zijn weensch kiendje 7 Exemplare
De grote vier omnibus — Mitwirkender — 7 Exemplare
Peerke den Haas 7 Exemplare
Fairy tales from many countries 5 Exemplare
Sprookjes voor groote menschen 4 Exemplare
Groei van een stad 4 Exemplare
5 auteurs over hun uitgever — Mitwirkender — 3 Exemplare
De gouden webben 3 Exemplare
Liefde, dood en minne — Autor — 3 Exemplare
Sprookjes van de liefde 3 Exemplare
Zegen der Goedheid 3 Exemplare
Hun grond verwaait 2 Exemplare
Vrij volk 2 Exemplare
Stijntje 2 Exemplare
Mutter Mariannes Weihnachtsfest 2 Exemplare
Triptiek van Kerstmis - Sage en Sproken 2 Exemplare
Kerstvertellingen een vijftal sagen 2 Exemplare
Noord-Brabant en Zeeland 1 Exemplar
De Gemeenschap (augustus 1934) — Herausgeber — 1 Exemplar
Vesnický lékař 1 Exemplar
Ves u řeky 1 Exemplar
Tři bratři : [román] 1 Exemplar
Ländliche Weihnacht 1 Exemplar
Stijn Streuvels 1 Exemplar
Gouden legenden 1 Exemplar
Ontmoetingen 1 Exemplar
Lentebloesem 1 Exemplar
Onder de canadassen 1 Exemplar
De stem van het oude Brabant 1 Exemplar
De ontvoerde sultane en andere verhalen 1 Exemplar
De Klokkengieter 1 Exemplar
De rauwe grond 1 Exemplar
Alle klokken luiden : een bundel novellen, impressies, interviews, schetsen, verzen en muziek 1 Exemplar
Holland, zoo ben je : een bundel novellen 1 Exemplar
Zugehörige Werke
De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 250 verhalen (2005) — Mitwirkender — 74 Exemplare
Oogst der tijden : keur uit de werken van schrijvers en dichters aller volken en eeuwen (1940) — Mitwirkender — 10 Exemplare
Volk bij den weg — Mitwirkender — 6 Exemplare
Alle verhalen van 1001 nacht : dertiende en veertiende deel — Übersetzer — 4 Exemplare
Het gele huis te huur en verhuurd aan tien schrijvers: F. Bordewijk, Elisabeth Zernike, H.J. Smeding, Anna Blaman ... (1940) — Mitwirkender — 3 Exemplare
Het grote gebod van de L.O. en de L.K.P. deel 1 en 2 — Mitwirkender — 1 Exemplar
Lachen is leven : een bloemlezing in woord en beeld van Nederlandse humor van 1883 tot 1958 — Mitwirkender — 1 Exemplar
Getagged
Wissenswertes
- Gebräuchlichste Namensform
- Coolen, Antoon
- Rechtmäßiger Name
- Coolen, Antonius Franciscus
- Geburtstag
- 1897-04-17
- Todestag
- 1961-11-09
- Begräbnisort
- Oude Kerkhof St.-Willebrorduskerk, Waalre, Noord-Brabant, Niederlande
- Geschlecht
- male
- Nationalität
- Niederlande
- Geburtsort
- Wijlre, Limburg, Niederlande
- Sterbeort
- Eindhoven, Niederlande
- Wohnorte
- Wijlre, Limburg, Niederlande
Zevenbergen, Noord-Brabant, Niederlande
Deurne, Noord-Brabant, Niederlande
Hilversum, Noord-Holland, Niederlande
Den Haag, Zuid-Holland, Niederlande (Versteck)
Waalre, Noord-Brabant, Niederlande - Ausbildung
- Norbertijnen-Gymnasium te Heeswijk, Noord-Brabant, Niederlande
- Berufe
- Schriftsteller
Journalist, Deurnesche Courant
Redakteur, Gooische Post te Hilversum - Organisationen
- Deurnesche Courant
Gooische Post te Hilversum - Preise und Auszeichnungen
- Van der Hoogtprijs (1931)
Joost van den Vondelprijs ( [1961])
Literatuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek (1961) - Kurzbiographie
- De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. In 1903 verhuisde het gezin naar Deurne. Na het gymnasium werd Coolen journalist. Hij werkte in Eindhoven, Maastricht en Utrecht. In 1920 werd Antoon Coolen redacteur van de Gooische Post in Hilversum. In de jaren dertig vestigde hij zich met zijn gezin in Deurne en wijdde zich in het vervolg alleen aan de literatuur. In de oorlogsjaren weigerde Coolen de Rembrandtprijs van de Hamburgse universiteit. Ook schreef hij zich niet in bij de Kultuurkamer, waardoor hij niet meer kon publiceren. Aan het einde van de oorlog dook hij onder. Na de oorlog nam hij plaats in een tribunaal voor de zuivering van personeel van de overheid en bedrijven. Antoon Coolen werd vooral bekend als schrijver van de Peel. Veel romans van Coolen spelen zich af in deze Brabantse streek. Verschillende van zijn werken werden bewerkt voor televisie en als speelfilm. Veel van zijn boeken verschenen ook in andere talen.
Mitglieder
Rezensionen
Auszeichnungen
Dir gefällt vielleicht auch
Nahestehende Autoren
Statistikseite
- Werke
- 64
- Auch von
- 13
- Mitglieder
- 575
- Beliebtheit
- #43,589
- Bewertung
- 4.1
- Rezensionen
- 8
- ISBNs
- 32
- Sprachen
- 2
“Zijn vaak op het Oost-Brabantse platteland spelende boeken”, schrijft Wikipedia, “worden meestal tot de streekromans gerekend”, een genre waarop ik niet echt dol ben, maar “anders dan het werk van de meeste streekromanschrijvers, werd dat van Antoon Coolen door literatuurcritici veelal positief ontvangen”. Literatuurcritici waar ik me in dit geval achter kan scharen, iets wat ik verre van altijd doe, omdat minstens Kinderen van ons volk inderdáád “past (…) in de traditie van Streuvels [naar wie hij overigens zijn oudste zoon, Stijn, noemde, noot van mij], het impressionisme”. Da’s iets waar je slechts geleidelijk achterkomt, in het begin lijkt dit echt een ‘typische’ streekroman te zullen worden, maar als Coolen de registers opentrekt om bijvoorbeeld het begin van de lente te beschrijven, dan kan je toch niet anders dan vaststellen dat hij het niveau van de streekroman overstijgt: “Onder den teeren hemel streek ‘nen luwen wind streelend over de knoppen, de zon warmde ze open en deelde haar warmte aan den grond en riep er alle kantes het groen uit op. Dan stonden de boomen ‘nen stillen warmen dag ineens in hun teer groen, een zeer fijn groen, mild en schoon getoond, daaronder kwam er de eerste lommerdonkerte en veie schaduw, o deze lente op het gouddoorstoven hemelblauw, dat met den dag verdiepte. Over de blinkende slooten scheerden de zwart mee witte zwaluwen rakelings langs de ijlende vlucht van hun spiegelbeeld en vergaarden in hun open bekje een rijke vangst aan d’insecten die kwamen leven en vliegen in de lente, en de vlugge zwaluwen, zij keerden om ‘nen scherpen hoek fel en schoten omhoog en vielen op het stroodak en droegen de stroospieren in hunnen bek naar het plekje onder de dakgoot. Dan doken zij in den mestkuil en kwamen mee vollen bek mest en modder en zij bouwden hun schoon, rond en stevig nest, en als er een lenteregen over de aarde zong, over de daken zong, dan, onder de overhuiving van den stroodakrand en in ‘t warme nest voor den neerval van den regen legde het zwaluwenwijfke zijn blauwe eikes en ‘t mannetje in den avond kwam thuis en schreeuwde eenige kreetjes en ‘t wijfke, mee zijn kopje recht en stil, zat geduldig te wachten toe dat wondere uur, dat het leven piepen en roeren zou onder de broeiwarmte van zijn lijf. En na den regen, als ‘t warmer wier en in de klare blauwe nachten, dan tjuikte de boerennachtegaal in zijn verborgen heester verscholen, en zeer ver in de boomen op ‘t Riet, ergens, daar zat ‘nen koekoek gedempt zijnen naam aan de stilte te zeggen, en de kanten van ‘t Vloei-eind uit sloeg het verzonken en gaande gedruisch van de kikvorschen uit den poel breed naar de boomtoppen op.”
Toegegeven, ‘modern’ Nederlands is ‘t niet, maar Kinderen van ons volk dateert dan ook al uit 1928 en modern Nederlands zou de tekst niet beter, maar misschien wél minder ‘eigen’ maken. Al is dat ‘eigen’ een stuk minder eigen dan een West-Vlaamse mens zo zou vermoeden bij het lezen van een boek dat speelt bij “den Wasberg, “‘t Vloei-eind”, “de Rucphensche hei”, “den Kulert”, “den Kraaijenberg”, en andere exotisch klinkende oorden daar in het Nederlandse Noord-Brabant. “Houd-oe” of “krek” zal je dan wel nooit horen in West-Vlaanderen en “mensch” voor man óók niet (wel “mannemens” voor man en “vrouwmens” voor vrouw), maar het tussenwerpsel “Bè”, en dialectwoorden als “leej” voor “lag”, “eenigte” voor “enige”, “zulder” voor “zij”, en dergelijke meer deden me bij momenten twijfelen of Coolen niet toevallig een aldaar verdwaalde West-Vlaming was. De dialecten zijn helaas sterk aan het verwateren de jongste decennia, maar ze lagen ook weer niet zo ver uit mekaar als we tegenwoordig wel eens geneigd zijn te denken.
Net zomin als de wereld van toen en de wereld van nu uiteindelijk ver uit mekaar liggen. Er zijn inderdaad nog nauwelijks dorpen over waar iedereen mekaar kent en een pastoor als spil waarrond je verhaal draait, kan je tegenwoordig nog nauwelijks opvoeren (of het moest zijn om weer eens met het riedeltje over pedofiele priesters aan te komen draven), maar zelfs voor wie ze probeert te negeren schrijden de seizoenen voort, zelfs voor wie denkt eeuwig te leven komt de dag waarop er moet gestorven worden, zelfs voor wie alles voor de wind gaat komt er tegenwind. Een tegenwind die in dit verhaal ongeveer halverwege begint op te steken. Waar tot op dat moment het leven in het dorp (ver van de stad met zijn fabrieken) rustig voort lijkt te kabbelen, met een goddeloze notaris die goed opschiet met de pastoor, een schrijnwerker met elf kinderen en een hoop werk, een wilde doch ongetrouwde en eerlijk gezegd toch nog brave boerendochter, treedt met het huwelijk van die boerendochter geleidelijk het dreigende grondakkoord naar voren dat voor het eerst opduikt in het spelletje “beugelen” (tegenwoordig “immaterieel erfgoed” in Nederland en dus in zijn voortbestaan bedreigd) tussen haar twee vrijers: “Godefridus beukte de bollen dat ze razend schijverden voor den ring. En Giel gooide mee alle kracht de bollen tegen het beschot, dat het daverde en splinterde en kraakte. De bollen suisden over de baan. De twee jongens van Verberne zeejen: - Wat doede gellie wild! Da’ vuurde hen nog meer aan. Godefridus voelde ‘nen bol rakelings schuiven langs den rand van zijn oor. Ha! ha! Het deed hem goed. Hij beet de tanden, bukte en speelde terug. Giel sprong opzij en ontweek den bol, die op zijn kop was gemikt. Da’ was nog eens beugelen, in de felle opwindingen van gevaar, pleizier, nijd en kracht, kracht van armen en van gemoed. Zij schreeuwden niet. Zij beten de tanden en waren stom. Maar ze hadden hunnen bol en hunnen sleger en spraken daarmede hun schoone en welsprekende taal.”
Niet schreeuwen, ten hoogste – wat de vrouwen betreft – in stilte “schreeuwen” (wenen, nog zo’n woord dat ook in West-Vlaanderen bekend is), het lot gelaten dragen zonder daarover druk te doen, en helpen waar het kan zonder je daar op voor te laten staan, zijn inderdaad een Leitmotiv in dit verhaal. Als het huis van de schrijnwerker afbrandt, dan is er geen gejammer: de bok, die in het vuur gebleven is, wordt beklaagd, maar de kinderen zijn gered, er wordt onderdak geregeld, en van de heropbouw wordt meteen werk gemaakt. Als de notaris zijn einde ziet naderen, praat hij nog wel veel, zoals hij altijd gedaan heeft, maar hij voelt nog steeds geen enkele neiging het geloof van zijn vriend de pastoor te omarmen, zichzelf te bepraten. Als Mieke Vuil niet in staat is te biechten vooraleer het Heilig Oliesel te ontvangen, geeft de pastoor haar tóch de absolutie: “De goede wil wint den hemel ook voor de simpelste.” Alleen tegen jaloezie kan niks op. Al is het dan jaloezie om niks. Dié jaloezie doet een wereld instorten, maar ook die instorting kan niet verhinderen dat het leven verder gaat. “Wij wandelen schreiend en lachend naar den dood door den nood en de vreugd der dagen. Aan elke hemelkim, aan de grenzen van den tijd wenkt en komt de dood en vervult ons leven”, besluit Coolen. Een mooi besluit ook van deze boekbespreking.
Björn Roose… (mehr)